
A-C: Slovesa a předložky
Víte u těchto sloves s jakými předložkami se pojí? - Otestujte se!
A
1. Ze kijkt __________ een interessant programma op tv.
2. Is Saskia boos ________ haar moeder?
3. Petra denkt nog vaak __________ de vakantie van 2005.
B
4. Ben je kwaad _______ mij? Nee, hoor. Hoe kwam je er______?
5. Hij is erg onverschillig ___________ kritiek van mensen die hij niet kent.
6. Wat heeft onze manager gezegd? Het komt er_____ neer dat het jaarverslag vóór vrijdag klaar moet zijn!
C
7. Hiermee vestigen wij uw aandacht _____ de volgende wijzigingen in de dienstregeling.
8. Als een collega jarig is, is het gebruikelijk dat iedereen een paar euro ______ het cadeau bijdraagt.
9. Ik zie erg _________ mijn vakantie in Italië uit.
Správné odpovědi
1 naar, 2 op, 3 aan, 4 op-bij, 5 voor, 6 op, 7 op, 8 aan, 9 naar
Chcete se zdokonalit v užívání předložek již během týdne a mluvit bezchybně? Zapište se do našeho kurzu.